
Het was in 1959, het eerste competitiejaar van Atalante, dat ik de gelegenheid had deel uit te maken van het eerste team, aangezien Atalante in die tijd alleen maar bestond uit het eerste team plus enkele reserves. Eén van onze tegenstanders in dat jaar was gelegerd in het vriendelijke dorpje Abbenes, dat volgens wat meer uitgebreide landkaarten gelegen was tussen Leimuiden en Roelofarendsveen. Aangezien elke thuiswedstrijd ter plaatse moest worden gespeeld, vertrokken wij die bewuste avond in een Volkswagen busje inclusief de reservebal, waarom door R.K.V.C.A. (Rooms-katholieke Volleybalclub Abbenes) was verzocht. Het busje was geleend en bestuurd door een van onze leden, een zekere Rigo Oudshoorn, een boerenzoon van goeden huize, die evenals wij in het busje beter draaide dan in de zaal. Maar die via het busje het recht had verkregen om tenminste één set mee te spelen.
Bij het aangegeven adres te Abbenes stonden onze tegenstanders reeds op ons te wachten. Het waren stuk voor stuk zeer robuuste knapen van wie het direct duidelijk was, dat ze zich meer bezig hielden met rundvee dan met volleybal. Overigens waren het beslist aardige jongens met vriendelijke en enorm Hollandse koppen, doch tevens met een paar handen die niet veel goeds voorspelden voor de komende strijd. Mijn enige hoop was dan ook gevestigd op onze gewaardeerde clubgenoot Minus van Wijk, de enige die naar mijn mening tegen dit geweld zou zijn opgewassen. Hiermee is niet gezegd dat Minus de ballen foutloos kon spelen, doch ze waren allemaal ontzettend hard.
Degene bijvoorbeeld die tijdens het trainen de treurige moed had om Minus te blokkeren, werd onverbiddelijk met gespalkte vingers naar de polikliniek verwezen. Wanneer hij uithaalde voor een smash, gingen we dan ook altijd even buiten de lijnen staan totdat de knal voorbij was. Het spreekt daarom vanzelf dat zijn balbehandeling meer weg had van karate dan van volleybal en we hebben meermalen sprakeloos toegezien hoe Minus bij de opslag de bal in tweeën sloeg, het geen tot gevolg had dat de contributie regelmatig moest worden verhoogd. Dat deze zelfde Minus van Wijk verbleekte bij de kennismaking met onze gastheren uit Abbenes, ontnam ons het laatste restje zelfvertrouwen, toen we met bevende ledematen elkaar lieten voorgaan naar binnen.
De plaatselijke sportzaal bleek een gebouwtje te zijn, dat het midden hield tussen een patronaat en een noodkerkje, dat waarschijnlijk vroeger bij de Beeldenstorm klandestien was neergezet. Het zaaltje had een puntdak en boven ons speelveld, dat ongeveer de helft besloeg van de voorgeschreven afmetingen, waren op enige meters afstand van elkaar houten balken aangebracht, teneinde de constructie bij elkaar te houden. Om aan dit euvel tegemoet te komen werd vóór de wedstrijd officieel meegedeeld, dat het toegestaan was om de bal tussen de balken door te spelen. Werd echter een balk geraakt dan was dit een fout en wanneer de bal tussen de balken klem bleef zitten, betekende dit een dubbelfout.

Wij beschikten trouwens over nog een speler met uitstekend voetenwerk, een zekere Piet van Asselen, in die jaren reeds vrij langharig doch tevens zeer actief. Deze veelzijdige en atletische jongeman bevond zich echter in de moeilijke overgangsjaren tussen voetbal en volleybal. Tengevolge van zijn tevens atletische brein liepen sporten bij hem nog wel eens door elkaar, ten gevolge waarvan zijn opslag soms meer leek op een ingooi. Zo kwam het ook meermalen voor dat hij met een feilloze techniek een keihard geslagen smash met de binnenkant van de voet ineens dood maakte, hetgeen echter te ene male ontoelaatbaar was.
Misschien is het voor de lezeressen nog vermeldenswaard dat onze tenues bestonden uit witte broeken met rode biezen en vrij wijde pijpen en dat onze rode shirts het best kunnen worden vergeleken met de vooroorlogse zwempakken. Wij voelden ons dan ook zeer bloot ten opzichte van onze tegenstanders die gekleed waren in lange pantalon, welke ter hoogte van de kuiten in de sokken verdween, plus een overhemd waarvan de mouwen waren opgerold en de boordenknoopjes verwijderd.
Het net dat onze speelhelften scheidde was ten gevolge van enig ruw geweld op vele plaatsen dubbel geknoopt. Het werd geflankeerd aan de ene zijde door de scheidsrechter die door enige sterke handen in het raamkozijn was gehesen. Tot onze verrassing bevond zich op gelijke hoogte aan de andere kant een stenen beeld van een mij onbekende heilige. Deze had kennelijk de Beeldenstorm doorstaan, zij het ten koste van een voet, maar voor de rest stond hij nog kaarsrecht in een lang gewaad de scheidsrechter pal in zijn gezicht te kijken. Hierbij hield hij de handen ten hemel geheven, alsof ook hij bereid was zo nodig de bal bovenhands op te vangen. Voordat de wedstrijd begon wees de scheidsrechter ons nog even op de aanwezigheid van een enorme gietijzeren kachel. Vanwege namelijk de zeer beperkte ruimte liep de zijlijn onder de kachel door en er werd daarom vriendelijk verzocht de bal niet in de richting te spelen van de linksachter die naast de kachel moest plaatsnemen. Niet vanwege het brandgevaar, hij was uit, maar hij kon snel het evenwicht verliezen.. We kwamen tevens overeen dat elke kachelbal uit was. Dit bleek een goede afspraak en ik moest eerlijk bekennen dat we weinig hinder van de kachel ondervonden, behalve dan dat tijdens de tweede set een wolkje roet op ons neerdaalde, toen onze eerder genoemde Minus van Wijk per ongeluk een elleboog uit de pijp had geslagen. Dat er aan de overzijde nog een piano nog een piano op de achterlijn stond bleek niet vermeldenswaard, aangezien er vanuit de andere hoek kon worden geserveerd.

In het busje van Rigo naar Vinkeveen draaiden we weer lekker. Immers over 5 weken zouden we Abbenes in Vinkeveen te grazen nemen. Immers, wij beschikten niet over kachels, piano’s en balken in de zaal en dat zou voor hen de grootste handicap zijn, jawel! De volgende dag ontving onze aanvoerder Cor van Zwieten een bloemstukje van zijn teamgenoten. Hij had een dochter.
PvZ
Geen opmerkingen:
Een reactie posten